Dit derde artikel in de reeks ‘Het geheugen van een bank’ heeft het over het ontstaan van betaalde vakantie in ons land. De vorige edities gingen over de evolutie van de rol van de vrouw op de werkvloer en de bouw van een strategische spoorlijn in China aan het begin van de 20ste eeuw. Bij elk artikel hoort een galerij met kostbare foto's van vroeger.
Volgens de schoolboeken is betaalde vakantie een ‘uitvinding’ van de regering-Van Zeeland. Zij kopieerde al in 1936 enkele maatregelen die het Front Populaire kort daarvoor in Frankrijk had ingevoerd. Toch schuilen in het archief van de Generale Maatschappij van België (opgericht in 1822 en voorganger van de ex-Generale Bank) en van de ex-ASLK (opgericht in 1865) documenten waaruit blijkt dat deze instellingen de jaarlijkse vakantie al heel wat vroeger invoerden. (*)
De eerste werknemers die twee weken betaalde vakantie kregen, waren de staatsambtenaren in de 19e eeuw, zo rond 1860. In de jaren daarna volgden een aantal privé-instellingen dat voorbeeld. Zo zijn er bronnen die al in 1879 melding maken van betaalde vakantie in de Generale Maatschappij van België. Het ging om verplichte vakantiedagen – zes voor kaslopers en kantoorboden; 15 voor bedienden vanaf de graad van klerk. Ze werden normaal in één keer opgenomen tijdens de zomermaanden, maar er wordt bijvoorbeeld ook gewag gemaakt van een werknemer die in de maand april vakantie kreeg voor zijn huwelijk. Als het nodig was voor de dienst, werd de vakantie geannuleerd. Zo konden in 1886 veel werknemers niet met vakantie vertrekken omdat ze een zeer succesvolle conversielening moesten plaatsen. Bij de ASLK was er in de 19e eeuw nog geen sprake van betaalde vakantie. De kantoren waren gewoon gesloten op bepaalde feestdagen of de dag erna: de verjaardag van de koning, de feestdag van de heilige Leopold, de dag na carnaval of tweede kerstdag, de dag van de jaarlijkse auto-optocht (‘Longchamp-fleuri’)…
In 1906 kwam de revolutie: elke werknemer kreeg tussen 8 en 16 dagen 'jaarlijkse vakantierust’ zonder loonverlies, afhankelijk van zijn graad: 8 dagen voor een 'klasseerder', 12 voor een 'uitvoeringsklerk’, 15 voor een klerk en 16 voor een bureauchef. Elke dag afwezigheid wegens ziekte werd wel als een halve vakantiedag aangerekend. Daarin kwam verandering in 1919, in de periode van sociale onrust vlak na de Grote Oorlog. Voortaan kreeg elke bediende, ongeacht zijn graad, 15 dagen jaarlijkse vakantie, en ziektedagen werden niet meer in mindering gebracht. In 1936 werd het vakantiestelsel uiteindelijk uitgebreid tot alle Belgische werknemers, ongeacht hun statuut. Een interventie van de wetgever maakte dat betaalde vakantie niet langer een gunst was, maar een recht.
(*) Generale Bank en ASLK fuseerden in 1999 tot Fortis Bank, tegenwoordig beter bekend onder de naam BNP Paribas Fortis.
Neem ook een kijkje op de pagina Kunstcollectie & historisch archief
Contact: historicalarchives@bnpparibasfortis.com